Hoeveel roerende voorheffing is verschuldigd?
Een KMO kan namelijk jaarlijks haar boekhoudkundige winst na belastingen (geheel of gedeeltelijk) reserveren op een aparte passiefrekening, genaamd de liquidatiereserve. Op dit bedrag is onmiddellijk een afzonderlijke aanslag van 10% verschuldigd door de vennootschap.
Echter, wanneer de vennootschap later wordt ontbonden, kan deze liquidatiereserve vrij van roerende voorheffing worden uitgekeerd.
Indien de vennootschap de liquidatiereserve uitkeert door middel van een gewone dividenduitkering (i.e. buiten het kader van een vereffening), dan is er wel nog roerende voorheffing verschuldigd. Het tarief van de roerende voorheffing bedraagt 20%³ indien de uitkering binnen de vijf jaar na reservering gebeurt. Wordt de liquidatiereserve pas nadien uitgekeerd – dus na het verstrijken van de 5-jaars wachttermijn – dan is slechts 5% roerende voorheffing verschuldigd.
Wie kan van de liquidatiereserve gebruik maken?
Enkel ‘kleine’ vennootschappen kunnen gebruik maken van het stelsel van de liquidatiereserve.
Onder een ‘kleine vennootschap’ verstaat men een vennootschap die voor het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria overschrijdt:
1. een jaargemiddelde van het personeelsbestand van ten hoogste 50,
2. een jaaromzet (exclusief btw) van ten hoogste 9.000.000,00 EUR en
3. een balanstotaal van ten hoogste 4.500.000,00 EUR⁴. Met andere woorden: men mag één criterium overschrijden zonder de kwalificatie als “kleine vennootschap” te verliezen; meer zelfs, men mag gedurende één jaar twee criteria overschrijden (maar niet gedurende twee jaar).
De beoordeling of men te maken heeft met een kleine vennootschap gebeurt op geconsolideerde basis indien een vennootschap met één of meerdere vennootschappen verbonden is en dit voor het belastbaar tijdperk waarin de liquidatiereserve aangelegd wordt⁵. Het statuut van de vennootschap op het moment van uitkering is dus niet relevant.
Opgelet: dat een vennootschap kan gebruik maken van de liquidatiereserve, betekent nog niet dat dit ook steeds opportuun is. Meer hierover in de paragraaf ‘Liquidatiereserve: een opportuniteit?’ onderaan deze tekst.
Hoe wordt de liquidatiereserve aangelegd?
- De algemene vergadering beslist over de aanleg van de liquidatiereserve ter gelegenheid van de resultaatsbestemming.
- De vennootschap legt een liquidatiereserve aan door de boekhoudkundige winst na belasting over te boeken naar één of meer afzonderlijke passiefrekeningen.
- Bij de aangifte in de vennootschapsbelasting moet een bijkomende opgave worden toegevoegd, waarin melding wordt gemaakt van het bedrag van de aangelegde liquidatiereserve.
- Het aanleggen van de liquidatiereserve gaat gepaard met een onmiddellijke cash-out, namelijk een afzonderlijke aanslag van 10%.
- De vennootschap (en dus niet de aandeelhouder) is schuldenaar van deze afzonderlijke aanslag van 10%. Deze afzonderlijke aanslag is een fiscaal niet aftrekbare beroepskost in de vennootschapsbelasting.
Welke winst komt in aanmerking voor de liquidatiereserve?
Enkel de boekhoudkundige winst na belastingen kan toegevoegd worden aan de liquidatiereserve. Reserves die in het verleden werden opgebouwd (de zogenaamde ‘historische reserves’), komen dus niet in aanmerking.
Om het exacte bedrag te bepalen dat kan worden toegevoegd aan de liquidatiereserve, moet men het bedrag van de netto te bestemmen winst delen door factor 1,10. De afzonderlijke aanslag van 10% heeft immers een weerslag op het te bestemmen resultaat, zodat hiermee rekening gehouden moet worden.