Regionale uitdagingen voor het schoolsysteem in België
De hogere gemiddelde score voor de Vlaamse 15-jarigen verbergt belangrijke onderliggende verschillen. De spreiding tussen sterke en zwakke leerlingen in Vlaanderen is significant hoger dan de gemiddelde spreiding bij de OESO-landen. Bovendien vertonen de prestaties een zeer sterke samenhang met de sociaaleconomische achtergrond en de migratiestatus van de leerlingen. Die vaststellingen zijn bijzonder zorgwekkend omdat er een toename van de diversiteit van de leerlingenpopulatie wordt verwacht. Andere uitdagingen voor het Vlaamse onderwijs zijn een gelijkere verdeling van de ervaren leerkrachten over de scholen heen en de integratie van leerlingen met een beperking. Dit laatste werd voor een deel verholpen met het zogenaamde M-decreet dat als doelstelling heeft meer leerlingen in het gewone onderwijs school te laten lopen in plaats van in het buitengewone onderwijs. De uitdaging voor het onderwijs van de Federatie Wallonië-Brussel bestaat er dan weer in de scores van de leerlingen dichter bij het nationale gemiddelde te brengen.
Ondanks de relatief goede cijfers
voor België in zijn geheel,
is het verschil qua competentieniveau
tussen het noorden en het zuiden groot.
Ook is er een hoog aantal zittenblijvers, wat een toegenomen risico op schoolverlating inhoudt. Daarnaast is er ruimte voor verbetering wat de participatie in het tertiaire onderwijs betreft. Terwijl in de Federatie Wallonië-Brussel 38% van de bevolking tussen 25 en 34 jaar een diploma hoger onderwijs behaalde, bedraagt dat percentage 47% in Vlaanderen. Het belangrijkste recente beleidsinitiatief in dat verband is het pacte d’excellence. In dat pact wordt gespecifieerd welke prioriteiten het onderwijs dient na te streven om de algemene kwaliteit van haar onderwijs te verhogen.
Uitdagingen voor het onderwijs in België
Naast de regionale uitdagingen staan er uitdagingen voor de deur die alle regio’s zullen moeten aangaan als ze de kwaliteit van het onderwijs in stand willen houden. Zo hebben achtergestelde scholen een bovengemiddeld tekort aan kwalitatieve leerkrachten. Een andere zorgwekkende tendens is de daling van de prestaties van onze beste leerlingen ten opzichte van de beste leerlingen uit andere landen van de OESO. Ook is er ruimte voor verbetering als het gaat om de banden tussen onderwijs en de arbeidsmarkt door middel van o.a. stages en gezamenlijke projecten. Zoals in vorig hoofdstuk aangehaald kiezen nieuwe studenten in het tertiaire onderwijs minder vaak dan het OESO-gemiddelde voor STEM (Science, Technology, Engineering en Mathematics), wat op termijn problematisch zijn kan voor onze innovatiecapaciteit. Bovendien zijn studentes in die richtingen sterk ondervertegenwoordigd.
Tegenover de output van het onderwijs staat de input. De publieke en private uitgaven voor onderwijs bedragen ongeveer 6% van het bbp. In vergelijking tot de buurlanden geeft België veel geld uit aan kleuter-, lager en secundair onderwijs. Vooral het hoger secundair onderwijs lijkt een aanzienlijk deel van de financiering naar zich toe te trekken. Omgekeerd zijn de uitgaven voor het hoger onderwijs relatief bescheiden. Gezien de grote participatie in het kleuteronderwijs en de relatief hoge leerplicht hoeft dat op zich niet te verbazen.
Een groot verschil in onderwijs in België
Ondanks de relatief goede cijfers voor België in zijn geheel, is het verschil qua competentieniveau van de bevolking tussen het noorden en het zuiden groot. Terwijl de Federatie Wallonië-Brussel de kwaliteit van het onderwijs dient op te trekken naar het nationale gemiddelde, dient het Vlaamse onderwijs werk te maken van inclusiviteit.
Recente hervormingen gaan de goede kant op, hoewel er meer inspanningen geleverd zullen moeten worden als de regio’s zowel de regionale als nationale uitdagingen willen overwinnen. Enkel op die manier zal ook in de toekomst het opleidingsniveau van de bevolking een van de belangrijkste troeven blijven van de Belgische economie.