Onze nieuwbakken premier windt er alvast geen doekjes om: “de tocht die voor ons ligt wordt geen wandeling door het park.” In deze bijdrage gaan we graag nader in op enkele van de vooropgestelde initiatieven.
Wat mogen we verwachten op het vlak van beleggingsfiscaliteit?
Een van de voornaamste doelstellingen van De Wever-I is het onder controle brengen van de Belgische budgettaire toestand. Die doelstelling moet worden verwezenlijkt door een combinatie van structurele hervormingen en discretionaire maatregelen. Onder deze discretionaire maatregelen – goed voor ongeveer één derde van de totale financiële inspanning – bevinden zich heel wat maatregelen die een impact hebben op de Belgische belegger. We lijsten de voornaamste voor u op.
Effectentaks
Eerst het goede nieuws: in tegenstelling tot eerdere berichten wordt het tarief (meer bepaald 0,15%) van de effectentaks (ofwel de “jaarlijkse belasting op de effectenrekeningen”) niet verhoogd. Wel zal de regering onderzoeken hoe de zogenaamde “ontwijking” van deze belasting kan worden aangepakt. Daarvoor zal onder meer worden gekeken naar de aanbevelingen die het Rekenhof hieromtrent formuleerde in haar verslag dd. 11 september 2024. Taks op de beursverrichtingen (“TOB”)
Ook op het vlak van de TOB zouden er geen aardverschuivingen in het verschiet liggen, althans zo hopen we. Met enkele gerichte ingrepen beoogt de regering om de belasting te moderniseren en te vereenvoudigen. Die ingrepen moeten op hun beurt onder meer het “level playing field tussen de geviseerde beleggingsinstrumenten, -vennootschappen en - fondsen verbeteren” DBI-aftrek
De DBI-aftrek laat (Belgische) vennootschappen toe om, onder bepaalde voorwaarden, dividenden die zij ontvangen in mindering te brengen van hun belastbare basis in de vennootschapsbelasting. Zo wordt vermeden dat winst die reeds in hoofde van de uitkerende vennootschap werd belast, ter gelegenheid van de uitkering ervan nogmaals aan belastingheffing wordt onderworpen in hoofde van de ontvangende vennootschap.
De toepassingsvoorwaarden van de DBI-aftrek zullen worden aangescherpt. Zo zal voor grote ondernemingen – kleine en middelgrote ondernemingen blijven aldus buiten schot – de participatievoorwaarde van € 2,5mio worden opgetrokken naar € 4mio én zal de deelneming de aard van financieel vast actief moeten hebben. Deze verstrenging zal zich niet enkel (fiscaal) laten voelen bij het ontvangen van dividenden, maar evenzeer bij het realiseren van meerwaarden op aandelenparticipaties (bv. bij verkoop).
DBI-beveks
Witte rook voor wie belegt in DBI-beveks: behoudens enkele aanpassingen (zie hierna), blijft het regime overeind! Vennootschappen zullen dus ook in de toekomst hun overtollige liquiditeiten kunnen investeren in dit fiscaal voordelig (én toegankelijk) type beleggingsfonds.
Investeerders zullen voortaan wel rekening moeten houden met een afzonderlijke heffing van 5% op de meerwaarde bij uitstap. Bovendien zal de roerende voorheffing op dividenden enkel nog verrekenbaar zijn met de vennootschapsbelasting in zoverre de ontvangende vennootschap in het inkomstenjaar van ontvangst de minimale bedrijfsleidersbezoldiging toekent (die op zijn beurt ook zou worden opgetrokken naar € 50.000). Solidariteitsbijdrage
De felbevochten en veelbesproken meerwaardebelasting op financiële activa komt er. We vatten de hoofdlijnen samen.
- Op wie zal de belasting van toepassing zijn? De nieuwe meerwaardebelasting is enkel relevant voor natuurlijke personen; meerwaarden gerealiseerd door vennootschappen worden, in de regel, namelijk reeds belast binnen de vennootschapsbelasting. Daarenboven gaat het enkel om natuurlijke personen die meerwaarden realiseren buiten enige beroepsactiviteit om. Denk bijvoorbeeld aan de zogenaamde “voorzichtige en redelijke persoon” die een deel van de spaargelden belegt in een effectenportefeuille.
- Wat wordt precies bedoeld met “financiële activa”? Behoudens een expliciete verwijzing naar crypto-activa, wordt in het regeerakkoord niet nader omschreven wat (voor toepassing van de solidariteitsbijdrage) moet worden begrepen onder “financiële activa”. De consensus is dat ook aandelen, obligaties, beleggingsfondsen en trackers onder deze noemer vallen. Wat evenwel met, bijvoorbeeld beleggingsverzekeringen, opties, fysiek goud, etc.? Aan de regering om hier klaarheid in te scheppen.
- Hoeveel zal het tarief bedragen? Het basistarief van de solidariteitsbijdrage zou 10% bedragen. Daarnaast is er in het regeerakkoord sprake van een getrapte heffing tot € 10mio, waar voor meerwaarden tussen € 1mio en € 10mio afzonderlijke tarieven van 1,25%, 2,5% en 5% zouden gelden (zie hierna inzake het aanmerkelijk belang).
- Welke meerwaarden worden geviseerd? Enkel een gerealiseerde meerwaarde – denk bijvoorbeeld aan de meerprijs die een belegger ontvangt bij verkoop van een aandelenpositie – zal aanleiding kunnen geven tot toepassing van de solidariteitsbijdrage. Een loutere waardestijging daarentegen wordt niet belast. Belangrijk is de bevestiging in het regeerakkoord dat historische meerwaarden buiten schot zullen blijven; enkel meerwaarden opgebouwd vanaf de invoering van de nieuwe belasting worden in rekening genomen. Verdere details omtrent de berekening van de (belastbare) meerwaarde zijn nog niet gekend. Zo is het onder meer niet duidelijk of kosten (en welke kosten dan precies) in mindering zullen kunnen worden gebracht.
- En wat met minderwaarden? Het regeerakkoord voorziet in een aftrekbaarheid van minderwaarden (van deze categorie van inkomsten) binnen het jaar en zonder overdraagbaarheid. Concreet zouden minderwaarden – te onderscheiden van loutere waardedalingen – dus enkel aftrekbaar zijn
(i) van meerwaarden onderworpen aan de solidariteitsbijdrage (bv. geen compensatie met beroepsinkomsten) en (ii) in het jaar waarin de minderwaarde wordt gerealiseerd. De timing waarop meer- en minderwaarden worden verwezenlijkt, zal aldus van bijzonder belang zijn (zie ook hierna inzake de voetvrijstelling). - Worden er vrijstellingen voorzien? Om kleine beleggers niet extra te belasten, zal worden voorzien in een voetvrijstelling van € 10.000. Deze vrijstelling zal jaarlijks kunnen worden geclaimd via de aangifte personenbelasting. Het bedrag van de voetvrijstelling zal ook jaarlijks worden geïndexeerd. Daarnaast zullen titularissen van een “aanmerkelijk belang” van minstens 20% in een onderneming steeds kunnen genieten van een vrijstelling van € 1mio bij het realiseren van een meerwaarde op deze deelneming. Voor meerwaarden tussen € 1mio en € 10mio geldt een getrapte heffing: de belastbare meerwaarde tussen € 1mio en € 2,5mio wordt belast tegen een tarief van 1,25%, tussen € 2,5mio en € 5mio tegen 2,5%, en tussen € 5mio en € 10mio tegen 5%
- Wanneer zal de belasting daadwerkelijk worden ingevoerd? Een concrete datum werd nog niet gecommuniceerd; in het regeerakkoord is er algemeen – dus voor alle fiscale maatregelen vervat in het regeerakkoord – sprake van een invoering in 2026. In bepaalde media wordt, in het bijzonder voor wat betreft de solidariteitsbijdragen, gewag gemaakt van een inwerkingtreding per 1 januari 2026.
Federale interestaftrek
Ook private vastgoedinvesteerders ontspringen de dans niet. Wie investeert in vastgoed (andere dan de eigen woning) en hiervoor een krediet afsluit, kan de betaalde interesten in mindering brengen van zijn onroerende inkomsten in de personenbelasting. Alzo wordt een deel van de financieringskost gerecupereerd. In het regeerakkoord lezen we evenwel dat deze “federale interestaftrek voor de niet-eigen woning wordt geschrapt.” Nog af te wachten of er zal worden gewerkt met een “uitdoofscenario”, dan wel een “hard stop”.
Voorziet het regeerakkoord ook andere ingrepen?
Het regeerakkoord bevat uiteraard ook tal van andere fiscale en niet-fiscale ingrepen. We lichten er enkele uit:
- VVPRbis en liquidatiereserve – Beide gunstregimes, die het mogelijk maken om dividenden uit te keren tegen verlaagde tarieven, blijven bestaan en worden maximaal geharmoniseerd. Voor wat betreft de liquidatiereserve zal de wachttermijn worden verlaagd van 5 jaar naar 3 jaar en zal de roerende voorheffing bij uitkering na de wachttermijn worden opgetrokken van 5% naar 6,5%. Deze regels zouden van toepassing zijn op vanaf 1 januari 2026 nieuw aangelegde liquidatiereserves. Een uitkering van de liquidatiereserve vóór het verstrijken van de wachttermijn wordt fors duurder: deze worden belast aan het basistarief van 30%.
- Fiscale regularisatie – In overleg met de gewesten zal de regering een nieuwe permanente (para)fiscale regularisatie uitwerken. Hiermee zou een vervolg worden gebreid aan de vorige regularisatiemogelijkheid die afliep eind 2023. Binnen het nieuwe kader zouden hogere tarieven worden gehanteerd (meer bepaald 30% voor niet-verjaard kapitaal en 45% voor verjaard kapitaal), behoudens voor belastingplichtigen die goede trouw kunnen aantonen.
- Private stichting – Zogenaamde misbruiken met private stichtingen zullen worden aangepakt door het begrip “belangeloze doelstellingen” te verduidelijken en het sanctiemechanisme te evalueren. Daarnaast zullen notarissen worden geresponsabiliseerd en zal de belastingadministratie de mogelijkheid krijgen om de ontbinding van private stichtingen te vorderen. Hiermee wordt gevolg gegeven aan de negatieve berichtgeving in de media over het vermeende misbruik van private stichtingen om erfbelasting te vermijden.
- Vastgoedvennootschappen – Indien de regio’s dit wensen zal de regering hen bijstaan in de strijd tegen “share deals met betrekking tot vastgoedvennootschappen.” Ofschoon het regeerakkoord geen verdere toelichting bevat, zou de aangeboden bijstand er allicht op gericht zijn om dergelijke share deals aan het verkooprecht te onderwerpen.
- Belastingvermindering voor giften – Om de personenbelasting te vereenvoudigen, wenst de regering de komende legislatuur het mes te zetten in de vele “stelsels en koterijen” die ons belastingstelsel rijk is. In dit kader zal onder meer de belastingvermindering voor giften worden verlaagd van 45% naar 30%.
Zoals mag blijken uit bovenstaand overzicht, zijn de vele maatregelen in het regeerakkoord vaak nog (te) vaag/algemeen geformuleerd, bevatten zij tal van onduidelijkheden en roepen ze heel wat vragen op.
Het is de komende maanden dan ook uitkijken naar concrete – en bovenal kwalitatieve – teksten (wetsontwerpen) waarin de maatregelen in detail worden uitgewerkt.