In 2017 benadrukte het Belgische Hof van Cassatie dat de Belgische fiscus verplicht was om de verdragsverplichtingen inzake inkomstenbelasting, meer bepaald op dividenden, toe te passen. Ondanks deze uitspraak van het Hof van Cassatie werd het merendeel van de verzoeken tot terugbetaling afgewezen door de Belgische fiscale administratie.
De uitspraak van 15 oktober 2020: bevestiging die resulteert in een restrictieve circulaire
Nadat het Hof van Cassatie zich in 2020 opnieuw ondubbelzinnig in het voordeel van de belastingplichtige had uitgesproken, kondigde de minister van Financiën in de pers aan dat de fiscale administratie de Cassatierechtspraak zou volgen en een gedeelte van de Franse belasting zou verrekenen met de Belgische roerende voorheffing.
Administratie blijft weigeren
Op 28 mei 2021 werd een circulaire gepubliceerd waarin de fiscale administratie haar standpunt dienaangaande uiteenzette. De aftrek van het FBB werd daarin afhankelijk gemaakt van de opname van het bedrag van het dividend in de aangifte in de personenbelasting, zelfs in de gevallen waarin het dividend aan de bevrijdende roerende voorheffing was onderworpen (omdat het rechtstreeks op een bankrekening van de ontvanger in België was gestort).
En dat terwijl de term ‘bevrijdend’ precies betekent dat, wanneer inkomsten uit roerende goederen (in dit geval het dividend) onderworpen zijn aan roerende voorheffing, de belastingplichtige deze in principe niet meer hoeft op te nemen in zijn aangifte personenbelasting.
Geen wettelijke basis
Ditmaal weigerde de fiscale administratie om het FBB toe te passen wanneer de dividenden niet werden opgenomen in de aangifte personenbelasting, zich beroepend op haar circulaire, die er kwam na de voor de belastingplichtige gunstige uitspraak van het Hof van Cassatie ². Dit administratieve standpunt had geen wettelijke basis.
Bovendien impliceerde de door de administratie opgelegde voorwaarde ook een relatief korte termijn voor de belastingplichtige om actie te ondernemen voor dividenden ontvangen vóór 2020 (en die - in afwezigheid van circulaire - niet in de aangifte werden opgenomen).
Het administratieve standpunt uit de circulaire gaf de voorbije jaren aanleiding tot meerdere geschillen tussen belastingplichtigen en administratie. De rechtbanken en hoven waaraan deze werden voorgelegd, beslisten nu eens in het voordeel van de fiscale administratie, dan weer in het voordeel van de belastingplichtige. Dit laatste was bijvoorbeeld het geval in het arrest van 15 december 2020 van het Hof van Beroep te Gent. Hetzelfde Hof van Beroep volgde dan weer het standpunt van de fiscale administratie in een latere uitspraak van 5 oktober 2021.
Tegen beide uitspraken werd beroep aangetekend bij het Hof van Cassatie (het eerste door de Belgische staat, het tweede door de belastingplichtige).
Twee arresten van het Hof van Cassatie van 23 november 2023: schaakmat?
In twee arresten van 23 november 2023 bevestigde het Hof van Cassatie opnieuw het algemeen rechtsbeginsel van de primauteit van het internationale verdragsrecht op de bepalingen van het nationale recht.
De zienswijze van de administratie dat het verlenen van een minimum verrekenbaar bedrag aan FBB onderwerpt aan de voorwaarde van het vermelden van de dividenden in de aangifte in de personenbelasting, kon volgens het Hof van Cassatie niet tegen de belastingplichtige worden ingeroepen, temeer aangezien hiervoor geen enkele wettelijke basis was vóór de publicatie van voornoemde circulaire.
Administratie volhardt ondanks conclusie Hof
Het Hof concludeerde dat het FBB dus moest worden verrekend met de in België verschuldigde belasting, ook wanneer het dividend uit Franse bron onderworpen werd aan de bevrijdende roerende voorheffing en het dividend niet werd opgenomen in de aangifte personenbelasting.
Ondanks deze twee arresten van het Hof van Cassatie, Nederlandstalige kamer, weigerde de administratie opnieuw in te gaan op de vragen tot terugbetaling van de belastingplichtigen. Deze keer verschuilde zij zich achter een procedure die nog steeds loopt voor de Franstalige kamer van hetzelfde Hof. Ongetwijfeld hoopte ze op een ommekeer in de rechtspraak.
Arrest van het Hof van Cassatie van 21 juni 2024: zoveelste bevestiging!
Deze hoop bleek tevergeefs. Op 21 juni 2024 bevestigde de Franstalige kamer de beslissing van november 2023.
Schaakmat voor de fiscale administratie die negen maanden later meedeelde dat ze de strijdbijl definitief wil begraven en tot een constructieve oplossing voor de belastingplichtigen wil komen.
Impact van de administratieve beslissing: nuances
Ingevolge de Cassatierechtspraak is het de fiscale administratie dus niet toegestaan om het toekennen van het voordeel van het FBB afhankelijk te maken van de voorwaarde van de opname van de dividendbedragen in de aangifte personenbelasting.
De belastingplichtige kan dus het voordeel van het FBB claimen via een vraag tot terugbetaling van de te veel ingehouden roerende voorheffing. Wat de termijn betreft waarbinnen de aanvraag tot terugbetaling moet worden ingediend, blijkt uit het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 15 december 2020, bevestigd door het Hof van Cassatie, dat deze 5 jaar bedraagt¹.
Voor de in 2024 geïnde dividenden, kan de toepassing van het belastingskrediet worden geclaimd via de aangifte personenbelasting.
Als u betrokken bent en een rekening bij Degroof Petercam heeft, helpt uw private banker u graag verder om met de dienst Estate Planning te bekijken hoe wij u desgewenst kunnen bijstaan.
Tot slot moet worden opgemerkt dat het nieuwe Belgisch-Franse² belastingverdrag van 9 november 2021, waarvan de datum van inwerkingtreding nog niet is gekend, het belastingkrediet in de vorm van het FBB afschaft. Na inwerkingtreding van dit Verdrag zal de belastingdruk op dividenden van Franse oorsprong voor Belgische ingezetenen in principe opnieuw stijgen tot 38,96%, tegenover 30% voor dividenden van Belgische oorsprong. Afwachten of ditmaal de Europese instanties de Belgische belastingplichtige te hulp zullen komen.