Een specifiek regime is van toepassing op Franse niet-inwoners. Het tarief van de inkomstenbelasting dat op hen van toepassing is, mag immers niet lager zijn dan 20% voor de inkomsten onder 27.794 euro en 30% voor de inkomsten daarboven.
Er dient ook rekening gehouden te worden met de verschuldigde socialezekerheidsbijdragen. Deze bedragen 7,5 % wanneer de belastingplichtige inwoner is van de EER en niet is aangesloten bij het Franse socialezekerheidsstelsel en 17,2 % wanneer de belastingplichtige is aangesloten bij het Franse socialezekerheidsstelsel.
Samengevat wordt het belastbaar resultaat dus belast tegen het minimumtarief van 27,5% op de inkomsten tot 27.794 euro en daarboven tegen het tarief van 37,5%.
B. In België
De onroerende inkomsten uit Frankrijk zijn in België vrijgesteld van de personenbelasting volgens de bepalingen van het Frans-Belgische dubbelbelastingverdrag. De Belgische ingezetenen zijn echter verplicht hun wereldwijde inkomsten aan te geven om hun effectief belastingtarief vast te stellen. Inzake onroerende goederen moet het bedrag van de zogenaamde “valeur locative” worden aangegeven, die men terugvindt op het aanslagbiljet inzake de “taxe de foncière”.
Opgepast voor het risico van dubbele belastingheffing in België: het is niet ongewoon dat Belgische inwoners ervoor hebben gekozen om de vastgoedinvestering te structureren via een speciale vastgoedvennootschap, de zogenaamde “société civile immobilière” (afgekort als SCI).
Deze vennootschappen hebben rechtspersoonlijkheid, maar zijn zelf geen belastingplichtige: de belastingplichtigen zijn immers de vennoten van deze vennootschappen op grond van een Frans belastingbeginsel dat bekend staat als "doorzichtig" of "semi-transparant" (“translucide”). Deze Franse fiscale fictie is het voorwerp geweest van talrijke betwistingen door de Belgische fiscus, die uiteindelijk in 2016 het Hof van Cassatie heeft overtuigd om zijn standpunt te bevestigen.
Voortaan moeten de inkomsten van de SCI in België voor fiscale doeleinden worden beschouwd als inkomsten uit roerende goederen van zodra een uitkering wordt gedaan aan een Belgische vennoot. Dit leidt tot een situatie van dubbele belastingheffing indien deze inkomsten in Frankrijk al zijn belast als inkomsten uit onroerend goed of als vermogenswinstbelasting op onroerend goed (bv. bij de verkoop van het onroerend goed door de SCI).
Oplossing: onlangs is een nieuwe Europese richtlijn van kracht geworden die gericht is op het beslechten van fiscale geschillen binnen de Europese Unie. Deze richtlijn is van toepassing in België en Frankrijk en zou het probleem van de dubbele belastingheffing kunnen oplossen.
III. Belasting op onroerende meerwaarden
Het betreft de fiscale behandeling die van toepassing is op natuurlijke personen en vennoten van zogenaamde “doorzichtige” vennootschappen bij de verkoop van hun onroerend goed.
A. De bepaling van de bruto meerwaarde
De belastbare meerwaarde wordt bepaald door het verschil tussen de “gecorrigeerde verkoopprijs” en de “verhoogde aankoopprijs”.
- De gecorrigeerde verkoopprijs: dit is de prijs die in de verkoopakte wordt vermeld. Deze prijs mag worden verminderd met de kosten die de verkoper heeft betaald om het onroerend goed te koop aan te bieden, maar moet worden verhoogd met de kosten en belastingen die de koper moet betalen.
- De verhoogde aankoopprijs: de belastingplichtige heeft de keuze tussen de werkelijk betaalde aankoopkosten of een vast bedrag van 7,5% als het onroerend goed onder bezwarende titel is verworven. De aankoopprijs mag verhoogd worden met de kosten voor de werken uitgevoerd door een vennootschap. De verhoging bedraagt een forfait van 15% en kan enkel worden toegepast indien men het onroerend goed langer dan 5 jaar in bezit heeft.
B. Abattementen naargelang de bezitstermijn
De bruto meerwaarde zal vervolgens het percentage van het abattement bepalen, dat op zijn beurt ook verschilt in progressiviteit naargelang het de inkomstenbelasting betreft dan wel de bijdragen voor de sociale zekerheid.